Het thema van de Sinus (kwartaalblad van de patientenvereniging aangeboren hartaandoeningen) was sport. Onderstaande blog schreef ik voor de Sinus.
“Dan wil ik wel dat je er bij blijft hoor!” zei ze. Ze keek me een beetje paniekerig aan.
Mijn lieve hartenzoon zat al een paar jaar op voetbal. Op woensdagmiddag trainde hij een uurtje. Vaak bleef ik dan op het sportcomplex. Want als ik terug naar huis ging, was ik net thuis en dan kon ik meteen weer terug. Op het sportcomplex waren speeltoestellen waar zijn twee jongere broertjes zich op konden uitleven. Als het koud was of regende, zaten we in de kantine met een spelletje, een tekening of wat te drinken. De trainer wist van zijn hartaandoening, maar die reageerde zo laconiek dat ik het soms wel spannend vond. Hij zat met zijn beste vriendje in het team, dus soms kon hij meerijden met zijn vriendje en diens moeder. Ook met wedstrijden wisselden we af.
Maar hij was de voetbal een beetje zat. Het spelletje vond hij nog wel leuk, maar dat buitensporten kostte hem toch veel energie. De energie die hij nodig had om zich warm te houden in de vrieskou of tijdens regen, kon hij dan vervolgens niet meer gebruiken in het veld. Hij was duidelijk, hij wilde graag een binnensport gaan doen.
Een klasgenootje deed aan een vecht/verdedigingssport, dat leek hem wel wat. Ik mailde naar de vereniging en hij kon een proefles meedoen. Op donderdagavond van half 5 tot half 6. Met zijn broertjes van destijds zo’n 4 en 7 jaar oud, togen we naar de training. Alwaar we in een klein gymzaaltje plaats konden nemen langs de zijkant. Op een houten bank. Zoonlief vond het te spannend om alleen te blijven, dus ik bleef erbij. Voor deze keer.
Hij deed leuk mee en hij hield het prima vol. Maar een uur was best lang. Niet zozeer voor hem. Wel voor zijn jongere broertjes. Want er was weinig ruimte in het zaaltje. De bank was best hard. Ze begonnen zich te vervelen. Ze begonnen elkaar te vervelen. En het uur duurde voort.
Naderhand had ik even een gesprekje met de trainster. De hartaandoening kwam ter sprake. Ze deinsde een beetje terug. Tja, leuk en aardig, die hartaandoening, maar dan wilde ze wel dat ik elke keer bij de training zou zijn. Stel dat hij zomaar onwel zou worden.
Ik zag al allerlei beren op weg. Ik begrijp heus dat het spannend is om een kind met een hartaandoening onder je hoede te hebben. Maar zij wilde graag dat ik er elke week zou komen zitten. Een uur lang. Met nog twee jongetjes die de boel wilden afbreken. Op een tijd die op z’n zachtst gezegd onhandig was. Hoe gingen we dat doen? Was dat überhaupt een optie? Het leek mij niet ideaal. Ook niet voor zijn beide broertjes. En met een papa die pas kwart voor 6 terug was van het werk, zouden ze dan toch elke keer mee moeten.
Dat is wat de omgeving niet altijd ziet en begrijpt. Logisch. Die zien een jongen die naar school gaat en gaat sporten. Waar we dankbaar voor zijn. Gewoon, de normale dingen doen. Alleen zij zien en voelen niet dat er eigenlijk altijd een extra dimensie zit aan veel van die “normale” dingen. De hartaandoening is er nooit niet. Linksom of rechtsom zit er toch een extra lading op. Ofwel omdat je zelf als ouder even moet slikken om los te kunnen laten, of wel omdat je je als gezin moet aanpassen omdat een ander het spannend vindt.
Los van dat het bij een training moeten blijven toch een uitdaging kan zijn voor de rest van het gezin, gaat het bij het opgroeien ook steeds meer een stempel drukken op een kind zelf. Want daar waar een kind vanaf een jaar of 10 juist steeds meer zelfstandigheid en vrijheid krijgt door bijvoorbeeld ook zelf naar een sport te gaan fietsen met vriendjes, val je ineens wel uit de toon als je altijd gebracht wordt en je ouder blijft er nog altijd bij ook!
Maar zoonlief besloot na die proefles zelf al dat deze sport het toch niet voor hem was. Dus konden de beren weer terug de bossen in. Hij ging een jaar volleyballen en wilde daarna eigenlijk weer iets anders. Door corona heeft hij nu al twee jaar geen sport. We hopen binnenkort ergens een proefles te kunnen doen. Zijn angstklachten zorgen ervoor dat hij nu, op zijn 12e, nog steeds graag wil dat ik er bij ben. En dat zal ik doen. Maar niet klakkeloos, en niet elke keer. Want opgroeien is oefenen in vertrouwen hebben en vertrouwen geven. Oefenen in meelopen en loslaten. Voor kind, trainer èn ouders.